Selecteer een pagina

Als copywriter krijg je het geregeld voor je oren: zorg dat de lezer zich herkent in de tekst. Hier is maar één medicijn voor: beeldend schrijven. Door in detail vertellen te wat er zich afspeelt, maakt je lezer zich een betere voorstelling van het verhaal. Ik leg je uit hoe je dat doet.

Omdat het nog schemert doe ik vlug een lamp aan. De wind fluit door het huis en een zeurende, doffe koppijn komt langzaam op. Hoelang heb ik geslapen? Waar ben ik? Welke dag is het? Met de grootste moeite hijs ik mezelf uit bed, strompel naar de keuken en parkeer mijn mond onder de ijskoude kraan.

Dit was niet meer dan een wandeling naar de kraan. Toch gebeurt er vanalles. Dat komt omdat details concreet worden. Elke gebeurtenis komt binnen.

Omdat de meeste mensen visueel zijn ingesteld is het slim om je verhaal of boodschap concreet te maken.

Het makkelijkste is een beeld. Maar omdat je niet overal een beeld van hebt, moet je aan de slag met tekst. Dit begint met plaatjeswoorden: het vermogen om een treffende en levendige beschrijving te geven.

Schrijf niet: woning.
Schrijf: rijtjeshuis, portiekwoning of villa.

Schrijf niet: schoenen.
Schrijf: laarzen, sneakers of pumps.

Woning en schoenen zijn abstract -> welke schoenen en woningen zijn dat dan?
Villa en sneakers zijn concreet -> dit roept direct een beeld op.

Abstract schrijven kan nuttig zijn, maar vrijwel alleen voor de kenner. Een voorbeeld:

Abstract: Messi ‘stift’ beter dan Bergkamp.

Concreet: De stift is een traptechniek waarbij de voet de bal aan de onderzijde raakt. Hierdoor komt de bal langzaam in een boog voorwaarts. Lionel Messi – de bekende voetballer van F.C. Barcelona – voert de voetbaltechniek ‘stift’ beter uit dan Dennis Bergkamp – de bekende Nederlandse voetballer uit de jaren negentig -.

5 technieken voor beeldend schrijven

1. Tastbare woorden (plaatjeswoorden)

Het makkelijkste is om te beginnen met tastbare woorden. Dit zijn woorden die je kunt zien, aanraken of pakken.

Schrijf ‘Volkswagen Kever’ in plaats van ‘auto’. Schrijf ‘inktzwart” in plaats van ‘zwart, ‘courgette’ in plaats van ‘groente’ en ‘spionagethriller’ in plaats van boek.

2. Werkwoorden

Wanneer je beeldend wilt schrijven, moet je beeldende werkwoorden inzetten. Denk bijvoorbeeld aan lopen, eten en zitten.

Op het plein eet ik een ontbijt. Daarna loop ik naar de stad. In de winkelstraat zie ik lange rijen voor de winkels, maar ook een terras. Ideaal om even te zitten.

Op het plein peuzel ik mijn ontbijt op. Daarna duik ik de stad in. In de winkelstraat bespeur ik lange rijen voor de winkels, maar ook een terras. Ideaal om even bij te tanken.

Welke versie spreekt je aan?

Niet: wandelen
Wel: struinen, kuieren en flaneren

Niet: ontspannen
Wel: uitwaaien, een frisse neus halen, de tenen laten tintelen

 

3. Bijvoeglijke naamwoorden

Een andere manier is om meer bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken. Een goed voorbeeld: ‘de man’ of ‘de grote, goedlachse man’. Wat spreekt meer tot de verbeelding?

Pas wel op: je gebruikt al snel te veel bijvoeglijke naamwoorden, waardoor ze minder waarde krijgen. Gebruik alleen degen die iets toevoegen.

4. Vergelijkingen en metaforen

De metafoor is een stijlfiguur, net als een eufemisme, understatement, pleonasme en tautologie. Het is een manier van figuurlijk taalgebruik op basis van een vergelijking tussen twee dingen die in eerste instantie niets met elkaar van doen hebben. Natuurlijk moet er wel enige overeenkomst zijn tussen de uitspraak en het beeld wat je wilt schetsen.

Als je bijvoorbeeld de toewijding waarmee de strijd wordt aangegaan in het voetbal wilt omschrijven, kun je zeggen ‘voetbal is oorlog’.

Of als je wilt aangeven dat iemand iets deed om iemand anders te laten lachen, zeg je ‘hij toverde een lach op haar gezicht’.

Ik schrik / Ik schrik me een hoedje
Wat is het hier een rotzooi / Wat is het hier een zwijnenstal

5. Personificaties

Als mens kunnen we veel: van eten en zingen tot slapen, dansen rennen en drinken. Als je dit toedicht aan iets wat niet menselijk is, of abstract, is dat een personificatie.

Zo breng je iets wat niet ‘leeft’ tot leven:

Het schilderij leert je iets over de middeleeuwen.
De studie toont aan dat dit jaar warmer is dan ooit.
De toekomst lacht je toe.
Het gevaar loert op elke hoek van de straat.